Deze serie blogs gaat over de sporen van het rampjaar 1672 die in de archieven zijn terug te vinden.
Oisterwijk is de hoofdplaats van het Kwartier van Oisterwijk, een van de vier in de Meierij van 's-Hertogenbosch. In de 80-jarige oorlog had de plaats veel aan betekenis ingeleverd ten koste van het dorp Tilburg met name op economisch gebied in de wolnijverheid. Desondanks bleef het de hoofdplaats en de schepenbank bediende meerdere plaatsen in de omgeving zoals Haaren, Udenhout, Berkel en Heukelom. Oisterwijk was een vrijheid, dus geen heerlijkheid, en alle genoemde plaatsen maakten deel uit van de dingbank Oisterwijk. Helaas is het archief van het dorpsbestuur zeer onvolledig bewaard gebleven dus er zijn maar enkele relevante stukken bewaard gebleven over het Rampjaar.
In 1673 maakte de stadhouder van Oisterwijk een lijst op met winkelwaar die iedere week voor de ca. 800 huizen en huishoudens in de vrijheid Oisterwijk nodig was. Deze goederen moeten zij weeckelijck ten minste van doen hebben voor hare ingesetenen. Het gaat om ses keijnekens zeep, acht sacken sout, een aem raep olij, vier stoop olij van olijven, twee hondert pont kaes, twee hondert pont stockvis, vijfticgh pont abberdaen (gezouten kabeljauw), ses en dertich pont broot suijcker, eenigen rijs, pruijmen, corinten (krenten), foelij, notenmuscaet, en andere specerijen, wijn, brandewijn ende taback, anderhalve hoet haver, een hoet garst terwe ende mout, drij duijsent raepcoecken inde winter weecken, en een ton weeas (kleurstof).
Schout en schepenen autoriseerden Govert van der Aa en Maijken weduwe van Aert Aerts om deze goederen in Breda aan te schaffen. Beide inkopers beloofden dat zij deze goederen uijt hunne huijsen sullen vercoopen. Deze lijst is opgemaakt op 9 mei 1673. Het is bijzonder dat het dorp besluit om deze goederen gezamenlijk in te kopen naar behoefte en vervolgens twee inwoners te belasten met de verkoop cq. distributie daarvan. De bijzondere omstandigheden van de Franse aanwezigheid maakte dit blijkbaar noodzakelijk. (Link naar bron)
Item eenigen rijs, pruijmen, corinten, foelij, notenmuscaet ende andere specerijen, wijn, Brandewijn, ende taback naer discretie,
Oisterwijk was net als alle andere plaatsen verplicht om de Franse contributies te betalen. Daarvoor hadden ze aparte rekeningen en aparte belastingheffing. Daarnaast moesten ook de normale uitgaven door de inwoners worden opgebracht. Een rekening uit 1674 laat zien dat er belasting werd geheven door het bestuur van de vrijheid in 20 zogenaamd celen of ceelboecken. Een ceel is een lijst met, in dit geval, inwoners die een bepaald bedrag moesten betalen als belasting. Ieder ceelboek moest 84 gulden opbrengen, in totaal 1680 gulden. Daarvan betaalde Oisterwijk tot maestricht de contributie aen sijn conincklijcke maijesteijt van Vranckrijck. Die bedroeg de eerste twee maanden van 1674 de som van 551 gulden. Behalve geld vroegen de Fransen ook een aantal beesten (runderen) in dit geval 5 ½ en die vertegenwoordigden een waarde van 137 gulden.
Niet alleen de Fransen eisten betaling, de Republiek der Verenigde Nederlanden, in dit geval de Staten-Generaal, eiste eveneens betaling van de reguliere belastingen voor hun staatskas. Voor dezelfde periode van twee maanden betaalde de vrijheid 312 gulden aan de verponding, 84 gulden aan de
consumptie en 360 gulden aan de
tauxen. Daarbij kwamen nog de rentelasten voor geleend geld wat ook nog eens 304 gulden bedroeg. De overige uitgaven beliepen 235 gulden en daarmee was er 303 gulden meer uitgegeven dan ontvangen. Dat tekort werd bij de volgende belastingheffing geïnd.
(Link naar bron)In 1675 voerde enkele dorpen in de vrijheid een proces tegen de abdijen van Tongerlo in het Belgische Westerloo en van St. Gertrudis in Leuven. Beiden bezaten diverse landerijen in de vrijheid en daar kregen ze de opbrengsten uit van de tienden. Vanwege de oorlogssituatie en omdat beide abdijen buiten de landsgrenzen lagen waren ze niet altijd bereid om hun bijdrage in de belastingen te betalen. Het bestuur had daarom besloten om de opbrengst van de tienden te arresteren. De dorpen verkochten die geconfisqueerde tienden vervolgens om met de opbrengst de bijdrage van de kloosters te betalen. Daar waren beide kloosters het niet mee eens en ze spanden een proces aan. (Link naar bron)
In 1677 zijn in Oisterwijk, zoals ook in Gilze en Rijen, 's nachts tussen eerste en tweede paasdag een parthije France soldaten komen plunderen in de vrijheid. Oisterwijk was nalatig in het betalen van de sware achterstallige contributie. Het waren enkele notabelen die de klos waren. Het huis van secretaris Verster, van de borgemeester en van Gijsbert van Arensma kregen bezoek. De soldaten namen een buit mee van ruim 4000 gulden, waaronder geld dat bestemd was om de belasting van de verponding ende de gemene middelen mede te betalen. Om hun eisen kracht bij te zetten hebben de Fransen de zoon van de secretaris, met de borgemeester en de heer Arensma, gevanckelijck naer Mastricht gevoert. Aangezien Oisterwijk al een half jaar achterstand had in de betaling van zowel de verponding als de gemene middelen, in totaal zo'n 1800 gulden, vroegen zij aan de Raad van State om uitstel van betaling tot ze in staat waren hun schulden te voldoen. De Raad van State schonk hun uitstel voor zes maanden. (Link naar bron)
De plaats Oisterwijk had veel te lijden tijdens de 80-jarige oorlog. Het dorp is meerdere malen in brand gestoken en het is daardoor sterk in inwonertal geslonken. De economische gevolgen waren ook aanzienlijk natuurlijk. Het dorp krabbelde na de vrede van Munster in 1648 weer langzaam op en het Rampjaar zorgde opnieuw voor tegenslag en rampspoed. Dat zou in de loop van de 18de eeuw nog regelmatig gebeuren.