Vroeger werd moord gezien als een ernstiger vorm van doodslag. Een moordenaar kon daarom ook nooit gratie vragen. Tot in de vroege middeleeuwen was het daadstrafrecht dominant: het accent ligt hierbij vooral op de gepleegde daad en niet zozeer op de dader.
Deze onderwerpen kwam onder andere aan bod tijdens de tweede lezing van de cyclus Moord en doodslag in het archief. Mariët Bruggeman (BHIC) opende de bijeenkomst. Vervolgens vertelde Erik-Jan Broers over de strafrechtelijke vervolging van levensdelicten en de bestraffing daarvan. De meest voorkomende straf voor moord was radbraken, op doodslag stond onthoofding. Het begrip 'ontoerekeningsvatbaar' kende men niet en ook de 'dommen en de dullen' (kinderen en verstandelijk gehandicapten) waren opgenomen in het strafrecht en mochten dus berecht worden.
Dieren konden ook terecht staan en veroordeeld worden in zogeheten 'dierprocessen'.
In het verleden zijn er ook processen gevoerd tegen overleden mensen, 'kadaverprocessen'. Het bekendste voorbeeld hiervan is de
kadaversynode van 897. Paus Stefanus liet het lichaam van zijn voorganger, Formosus, opgraven. Gekleed in pauselijke gewaden en gezeten op een troon werd het lijk van Formosus veroordeeld wegens meineed. Als straf werden er drie vingers afgehakt, het lichaam werd begraven, weer opgegraven en in de Tiber gegooid.
Zelfmoord werd als een schandelijke daad gezien, een misdaad jegens God. Zoals in het Bijbelboek Jeremia (22:19) staat: 'met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden; men zal hem slepen en daarhenen werpen, verre weg van de poorten van Jeruzalem'. Een Tilburgs voorbeeld is het proces
'contra het doode lichaem van Gerit Jan Gerit Spaendoncq, betreft zelfmoord door middel van een strop' uit 1681. Het lijk werd door de beul uit huis verwijderd: door het lichaam uit het raam te gooien of onder de drempel van de voordeur door te trekken. Vervolgens werd het lichaam aan de galg opgehangen.
Ook
de moord op Jan Cornelis Maes uit 1736 kwam uitgebreid aan de orde. Maes werd vermoord door zijn vrouw Piternel en haar minnaar, de chirurgijn Guilbertus da Costa. Zoon Adriaen, die ook in het complot zat, werd schuldig bevonden aan vadermoord. Hij werd onthoofd. Moeder en minnaar wisten tijdig te vluchten. Bij verstek werden zij veroordeeld tot levenslange verbanning uit Tilburg.
Vervolgens vertelde Astrid de Beer over de taken van de
schepenbank van Tilburg en Goirle. Behalve de criminele rechtspraak hield de schepenbank zich ook bezig met civiele en
vrijwillige rechtspraak (voluntaire zaken). Behalve processen over 'moord en doodslag' zijn er ook processen te vinden over diefstal, verkrachting, het zetten van valse handtekeningen, het verkopen van waren op zondag, ordeverstoring tijdens een godsdienstoefening in een dronkemansbui, het baren van een onwettig kind, overspel en vagebonderij. In 1668 vond er een proces plaats tegen Cornelis Wouters vanwege ‘een poging tot verkoop van zijn vrouw’. In de criminele processen komt ook veel geweldpleging voor met verschillende ‘instrumenten’ waaronder: geweldpleging met een gaffel, een stuk hout, een clippel, een tang, een vuist, een spaye ruyffele, stok, asbak, deeghspaij, bierpot, meschhaak, houteren, hakbijl, opsteker en een turfschop.
Hieronder de presentatie van Erik-Jan Broers
Lees ook over de andere lezingen:
Moord en Doodslag #1
Moord en Doodslag #3