Deze serie blogs gaat over de sporen van het rampjaar 1672 die in de archieven zijn terug te vinden.
In het dorpsarchief van Udenhout ontbreken de rekeningen uit de laatste helft van de 17de eeuw en er zijn ook geen resolutieboeken bewaard. Udenhout maakte deel uit van de schepenbank van Oisterwijk maar had op sommige gebieden een eigen deelbestuur, bv ten aanzien van de dorpsfinanciën. Het was dus geen volledig onafhankelijk dorp en afgezien van de financiën deed het verder mee met de schepenbank van Oisterwijk.
< Topografische kaart van de Meijerij van Noord-Brabant naar Hendrik Verhees, ca. 1830-1850. Bron: BHIC. Klik om naar gescande kaart te gaan.
Toch zijn er wel sporen terug te vinden over de gevolgen van het rampjaar 1672. Zo is er vanaf 1679 een proces gevoerd tussen Johan Jagers, secretaris van Oudenbosch en de borgemeesters van Udenhout over het terugbetalen van geld. Jagers beweerde namelijk dat hij in 1672 het losgeld had betaald voor Goijaert Vermeer, Gijsbert van Iersel en zijn broer Hendrik Jagers.
Wat was er gebeurd? In 1672 kwamen soldaten van het Staatse garnizoen uit Breda in Udenhout en namen de Franse sauvegardier mee naar de stad Breda. Een sauvegardier was meestal een soldaat die tegen betaling het dorp moest vrijwaren van de vervelende gevolgen van vijandelijke legers zoals roof of inkwartiering van soldaten. Deze Frans soldaat moest zijn landgenoten uit het dorp houden. Het was een methode die lang in gebruik is geweest en Udenhout veel vaker had gebruikt in het verleden.
De Staatse troepen uit Breda hadden geen boodschap aan die Franse soldaat en namen hem gevangen. Hij was per slot van rekening een soldaat van het vijandelijke leger. Udenhout voelde zich verplicht om hun soldaat, waar ze verantwoordelijk voor waren, weer vrij te krijgen. Bovendien kwamen de Fransen vanzelfsprekend verhaal halen. Zij gingen Udenhout geweldich dreijgen.
In een poging om de sauvegardier vrij te krijgen vertrokken Goijaert Vermeer en Gijsbert Wijtman van Iersel namens het dorp Udenhout naar Breda. Zij wilden aan de kapitein ter plaatse vragen wat hij van plan was met deze sauvegardier. Dat liep niet goed af en beide Udenhouters werden met geweld in de gevangenis gegooid. Daar hebben zij vijf dagen gezeten. De personen die deze verklaring afleggen voor notaris Charles de Roij in Tilburg zijn Cornelis Jan Couwenbergh (55 jaar en voormalig zetter) en Hendrick vanden Heuvel (40 jaar), beiden inwoners van Udenhout. Vanden Heuvel zond meteen een bode naar Couwenbergh om samen naar Breda te gaan en met de plaatselijke commandant in gesprek te gaan en te proberen beide gijzelaars en de sauvegardier vrij te krijgen.
In de verklaring duikt dan ineens Hendrick Jagers op die molenaar is op de Zandkantse molen in Udenhout. Deze Hendrick Jagers bleek de broer van Jan Jagers te zijn. Hij zat vast in het gath en zou moeten hanghen. Blijkbaar was hij ook meegevoerd naar Breda en hij was om sijn quaedt spreecken en zijn taalgebruik vastgezet in een leelijck gadt.
Jan Jagers heeft hemel en aarde bewogen om zijn broer uit het gevang te krijgen en dat is blijkbaar gelukt. Dat alles is gebeurd zonder medeweten of goedkeuring van de Udenhoutse vertegenwoordiging.
De toenmalige borgemeester van Udenhout, Ariaen Ariaen van Rijswijck, verklaarde dat Jan Jagers op geen enkele manier een deel van de gemaakte onkosten mee heeft betaald. Jagers was op geen enkele manier bij deze transactie betrokken is geweest.
Het geld dat nodig is om iedereen vrij te krijgen leenden de Udenhouters bij Thomas Thomas de Leeuw, bakker in Loon op Zand.
Jan Jagers eiste 1800 gulden uit de Udenhoutse dorpskas. Dat laat het dorp niet over zijn kant gaan en ze gaan procederen. Helaas is de uitkomst niet bekend.
Er is nog een gevolg van de aanwezigheid van de katholieke Franse legers. Het gezag van de protestantse Republiek werd aangetast. Hoewel de meeste steden in Brabant in Staatse handen blijven is het platteland een vrijplaats voor de Fransen. De dorpen roken een kans om het verboden katholieke geloof weer op te pakken. Sinds 1648 werd er streng op toegezien dat de katholieken zo min mogelijk hun geloof konden belijden. Hoewel er hier en daar al schuilkerken waren werd dat nu, door de aanwezigheid van de Fransen, wat veiliger.
In Udenhout was er in ieder geval in 1673 al een schuurkerk waar de pastoor van Oisterwijk de mis deed. Udenhout hoorde kerkelijk bij de parochie Oisterwijk. Wanneer die schuurkerk er precies is gekomen blijf nog onduidelijk maar getuigen verklaren in ieder geval dat er in 1678 al een oratorie of kerkhuis is. In 1677 dienden de Udenhoutse katholieken een verzoek in bij de Staten-Generaal waarin ze om een eigen priester vroegen. Er was toen al een priester in het dorp genaamd Johan Cuijlarts. Diverse getuigenverklaringen tonen aan dat hij de mis deed, preekte, de biecht hoorde en de communie uitreikte aan de aanwezigen. Dit was de opmaat naar het ontstaan van een eigen parochie in Udenhout. Die kwam er pas in 1722.
Elk nadeel heb zijn voordeel. Het rampjaar betekende dat de katholieke Nederlanders meer vrijheid kregen om hun geloof te belijden maar nog steeds onder strikte voorwaarden.